bewandelend wadkant dorp bos rijen duinen met pad doorregen velden paarse heide zee elke leefstee eigen schaduw lijflijk afgeroepen contrast met stralend licht schitterend gezicht daar op die blanke top temidden golvend landschap wuivend helm zee ziltig deinend in strijklicht aan elke zijde lucht droogte vocht ver wisseld in elke bocht langs randen kreupelhout velden heide door bos over wadkant en strand schuimende koppen verstuivend zand warme en koude huivering kleuren met geuren vermongen smakend naar hoog zwangere zomer bekleven als kamperfoeli met de boom verknocht
Terschelling.
Was Een Pracht Eiland.
In mijn herinnering.
Waar ik ooit een ganse middag
tot in de avond
in een rubber bootje van de Fina
in de waddenzee heb gedobberd.
Rood.Wit.En Blauw.
Was't.
De bodem was eruit,
maar ik kan me niet herinneren
dat ik het ook maar een moment koud heb gehad.
Het zal wel warm zijn geweest ...
Zo'n dikke huid heb ik namelijk niet.
Ooit gehad.
Maar het gaat hier meer
om de levens en ervaringen,
de verhalen van mensen
zoals je die daar toen tegenkwam,
in hun stem resoneerden.
Zij nu in mij .......
De diepgaande rimpels door hun leven
in schaduw en zon, alle weer en wind
in gelooide gezichten achtergelaten.
Ooit waren dit
'gemeenplaatsen'
maar dat zijn ze - allang - niet meer.
Met deze mensen verdween hun
'dialect' en 'klederdracht'.
Alsof we nu geen 'dracht' dragen
met 't-shirt' en 'spijkerbroek'
sedert die oorlog van 'veertig vijfenveertig':
maar dan globaal in stee van locaal .......
Karakter koppen dus. Vaak rustig en vriendelijk.
Het zangerige geluid van hun spraak.
Aasters ... Midslands ... Westers ...
Nog herkenbaar in woord en klank.
Dialect is vaak
zoveel Welluidender en Meestentijds
Veel Zeggender dan het Nederlands
dat we 'algemeen beschaafd' plegen te noemen,
waarin klank en kleur verschoten zijn.
Verstoven als het zand
waaruit Ter Schelling ooit
voornamelijk bestond.
Tot men ergens in de jaren twintig dertig
op het idee kwam om dennebomen te planten
met een nat turfje erbij,
stond er op Terschelling geen naaldbos.
Hooguit loof en ooft bomen.
Voordat iemand op het idee kwam om helm te planten
op het duin grenzend aan zee
was er geen blijvend 'duin' te bekennen.
Ze wandelden met het getij.
Voordat, even verder terug in de geschiedenis
monniken een 'stuifdijk' hadden aangelegd
- met de schop, echt monniken werk -
waren Terschelling en de Boschplaat gescheiden werelden.
Waarbij de Boschplaat beperkt en lastig te bereiken was.
Je moest 'wadlopen'. Gesteld dat dat kon.
Terschellinger Volkslied - in het 'westers' - O, Schylge myn lântse, wat hab ik dy jeaf |: Al wa dy net priizet, dy fynt my toch deaf:| Dan slút ik myn earen, of geet it te bont |: Dan kan ik net swye, mar straf se terstont:| O Schylge, myn lântse, sò droeg en sò heag |: Wat leisto dir froalik, de Noardsee yn't eag :| Hò trots bin dyn dunen, hò wyt is dyn sân |: Hò grien bin dyn helmen, myn jeaf Schylgerlân :| O Schylge, myn lântse, do leist my oant hort |: Wa dy net ris priizet, dy dogt dy te kort :| Sò lang asto steeste, sò fest op dyn sân |: Wês fol brave minsken, myn jeaf Schylgerlân :|